Van zuigbehoefte tot gewoonte
In de eerste maanden van een baby is zuigen een essentiële behoefte. Het helpt hen niet alleen om voedingsstoffen binnen te krijgen (voedend zuigen), maar ook om te ontspannen (niet voedend zuigen). Rond de leeftijd van 6 maanden zie je dat de zuigbehoefte afneemt, vaak in combinatie met de introductie van vaste voeding. Dit is een ideaal moment om het duimzuigen of het gebruik van de speen af te bouwen.
Vanaf een leeftijd van 6 maanden beginnen baby’s zich emotioneel te hechten. Hoe langer je wacht, hoe sterker de hechting aan de speen of duim wordt en hoe moeilijker het is om ermee te stoppen. Wat begint als een behoefte in de eerste maanden, kan uitgroeien tot een gewoonte. Het meest geschikte moment om de speen of het duimzuigen af te bouwen is dus tussen de leeftijd van 6 à 9 maanden en 1 jaar.
Het langdurig zuigen op de duim of vingers kan verschillende negatieve gevolgen hebben.
- Verhoogde kans op verkoudheid en middenoorproblematiek: Door het duimzuigen verslappen de spieren in het mondgebied, waardoor het moeilijker wordt om de lippen op elkaar te houden en de tong te heffen. Dit kan leiden tot mondademing, waarbij de lucht niet goed gezuiverd en verwarmd wordt zoals bij neusademhaling. Dit vergroot de kans op verkoudheden. Bovendien kan mondademing leiden tot minder goede beluchting van het middenoor, wat kan resulteren in vochtophoping en middenoorproblematiek kan veroorzaken. Middenoorproblematiek kan op hun beurt weer effect hebben op de spraak- en taalontwikkeling.
- Afwijkende stand van het gebit: Door het speen- en duimzuigen kunnen de voortanden naar voren geduwd worden, wat kan resulteren in een open beet en/of overbeet. Daarnaast kan het speen- en duimzuigen ervoor zorgen dat het gehemelte omhoog gedrukt wordt, waardoor een hoog en smal gehemelte kan ontstaan.
- Afwijkend slikken en spreken: Het speen- of duimzuigen kan ervoor zorgen dat de tongligging van het kind laag is, waardoor bepaalde klanken met de tong tegen of tussen de tanden worden uitgesproken. Ook kan het leiden tot slikken met de tong tegen of tussen de tanden.
- Habitueel mondademen: Bijna alle kinderen verliezen na het inslapen hun duim of speen uit de mond, waarna de mond open blijft en habitueel mondademen zich kan ontwikkelen.
Ontwikkeling aangezicht
Foetussen hebben in de baarmoeder al een zuigreflex. Als de baby zuigt, maakt de tong een golvende beweging. Van nature hebben baby’s een protrale tongpers (infantiele slik) met voor- of achterwaartse bewegende tong. Wanneer het zuigen minder wordt, gaat de infantiele slik over naar een alveolaire slik die verantwoordelijk is voor de vorm van het gehemelte en de bovenkaak verbreedt. Als duimzuigen of speengebruik intensief en lang wordt gedaan, kan dat een negatieve invloed hebben op de tandstand, de kaakrelatie en de vorm van de kaken.
Normaal gesproken is in rust de mond gesloten en ligt de tong tegen het verhemelte en is er een goed evenwicht tussen de lip- en tongdruk. Het evenwicht tussen lip- en tongdruk bepaalt de vorm van de kaken en de tandstand. Speen- en duimzuigen na een leeftijd van één jaar kan dit evenwicht tussen lip- en tongdruk verstoren. De spieren om het bot kunnen daardoor onvoldoende de groei stimuleren. De botgroei is genetisch bepaald, maar de richting van groei wordt bepaald door de functie van de spieren.
Het is belangrijk om te beseffen dat deze gevolgen niet bij iedereen optreden en dat de ernst ervan kan variëren. Als je je zorgen maakt over het duimzuigen of ander afwijkend mondgedrag van een kind, is het raadzaam om advies in te winnen bij een professional, zoals een tandarts of logopedist. Zij kunnen je helpen met tips en strategieën om het duimzuigen te verminderen of te stoppen.
Voor meer informatie bezoek onze pagina over oromyofunctionele therapie (OMFT)